Dit schrijven heeft zich stukje bij beetje gevormd in speeltuinen, bibliotheken, in het bos, aan het strand, op bezoek bij gezinnen, op kinderdagverblijven, scholen en peuterspeelzalen. Het is een ode aan het kind, aan de natuurlijke wijsheid en speelsheid van het kind. Aan het kind waarvan de ruimte te vaak en teveel wordt beperkt. Beperkt door het menselijke denken. De grootste menselijke belemmering; negatieve communicatie dat voortkomt uit angst. Angst voor dat het welzijn van het kind wordt geschaad. De ironie druipt ervan af. We willen het goed doen, maar het tegenovergestelde wordt bereikt. Kinderen worden onzeker.
Luisteren we wel naar het kind? Of gaan we automatisch uit van wat wij hebben geleerd? Misschien hebben wij het wel foutief aangeleerd. Misschien heeft het ons, ons hele leven belemmerd zonder dat we hier bewust van zijn. Willen wij dit doorgeven aan onze kinderen? Ik denk het niet. Ook met de beste wil, blijft het moeilijk, blijft het een uitdaging om een kind vrij op te voeden. Natuurlijk heeft een kind grenzen nodig. Maar de grenzen zijn breder en wijder dan wij denken dat ze zijn. Daar heb je het weer. Ons denken.
Als we ons denken nu eens opzij zetten, parkeren en de tijd nemen om naar ons kind te kijken, werkelijk te zien en naar te luisteren. Dan vertelt het kind ons veel. Heel veel. Zoveel dat je geen opvoedingsboeken meer hoeft te lezen. Het kind is wijs en wil alleen maar gezien worden. In dit stuk zal ik omschrijven wat ik tegen ben gekomen. Waarvan ik graag wil dat opvoeders hier eens stil bij staan, het bediscussiëren als ze dit willen en het uiteindelijk bewust gaan toepassen.
1. Kinderen met elkaar vergelijken
Het ene kind doet het niet beter dan de andere. Ze zijn zichzelf in de omstandigheden waarin ze worden geboren. Wie bepaalt of ze het goed doen? En vanaf wanneer ze het moeten doen? De opvoeders. We denken het beter te weten. We hebben verwachtingen. We hebben normen en waarden. En het kind dient zich altijd te vormen naar wat de opvoeders willen terug zien. Als het kind in de buurt van een ander kind komt, beginnen de zwaailichten te loeien: de vergelijkingen vliegen over de tafel. ‘Goh, kan hij al zelfstandig eten? Wat goed! Dat kan mijn zoon niet hoor. Hij gooit alles ernaast. Of: ‘Oh, draagt zij nog een luier? Mijn dochter is al een half jaar zindelijk.’
De kinderen in kwestie horen het. Er wordt over hen gepraat alsof zij er niet zijn. De frustratie, irritatie, machteloosheid en eventuele boosheid weerklinkt in de vergelijkingen die worden gedaan. Dat is wat het kind hoort. Dat is niet leuk. Dat is absoluut niet constructief. Daar worden ze alleen nog maar rebelser van en nog erger: verdrietig.
Wat je wel kunt doen, is het bespreekbaar maken van wat er in jouw ogen niet goed gaat. Stel open vragen aan het kind. Als hij niet wilt eten, wilt hij niet eten. Dan wil hij blijkbaar iets anders doen. Laat ‘m dat doen en biedt hem op een later tijdstip eten aan. Beweeg met hem mee. Speel, maak contact en toon interesse. Vertel verhalen. Positieve verhalen. Vraag jezelf ook af of hij je iets duidelijk wilt maken. Verschuilt er achter het rebelse gedrag een behoefte waar niet aan is beantwoord? Als je het echt niet meer weet, laat dan iemand meekijken in het gezin en sta open voor de feedback.
2. Negatieve communicatie: niet doen
‘Nee, niet daarheen. Hier blijven’,
‘Niet via deze kant de glijbaan op. Je kan vallen!’,
‘Jongens, niet door de gangen rennen’ (schoolgebouw),
‘Niet op de grond gooien, dat mag niet’
Wat mag nog wel? Kinderen barsten doorgaans van de energie en willen alles uitproberen. Ze zoeken de uitdaging vanuit verschillende perspectieven. Hoe onbezonnen, onbevangen en vrij! Zo willen wij toch ook zijn? Waarom beperken we het kind dan in zijn tocht naar nieuwe ontdekkingen? Omdat we bang zijn. Bang dat ze vallen en dat ze zich bezeren. Lege gangen in een schoolgebouw nodigen uit tot rennen. Rennen, zodat je na de sprint over de vloer kan glijden. Grote mensen glijden niet meer. Zij willen overal overzicht en controle over hebben. Zelfs over hoe je het beste kan spelen.
Natuurlijk hebben wij, grote mensen, de opvoeders van onze kinderen wel wat geleerd van het leven. Wij streven naar liefdevolle en zelfverzekerde kinderen. Alleen schort het af en toe nog aan de uitvoering hiervan. Zoals in het volgende simpele voorbeeld: we willen meer ontspanning in ons leven, maar plannen dan toch vijf van de zeven avonden in de week vol met activiteiten. Zo bereik je je doel niet.
Net zoals we onze kinderen van alles en nog wat verbieden (wij bepalen hun grenzen!) en hen willen behoeden voor ‘gevaar’. In de situaties waarvan jij echt vindt dat de grens is bereikt, leg dan uit waarom je dat van het kind wilt. Geef bovendien alternatieven. Wat mag het kind dan wel doen in zo’n situatie?
3. Hygiëne: ‘Dit is vies!’
Zodra je in het wereldbeeld van het kind stapt, is alles mogelijk. Alles! Ze willen graaien in de yoghurt en dit op hun gezicht uitsmeren. Ze doen stiften (met de dop eraf) in een beker met appelsap. Ze willen met hun kleren aan het bad in stappen. Ze stoppen blokken in hun potje. Stampen in de plassen. Ruiken aan hun poep. Aan het gras trekken. Schelpengruis vermengd met zand meenemen in hun jaszakken. Verf op hun armen smeren en ga zo maar door.
Ook deze zaken maken deel uit van de ontdekkingstocht. De tocht naar zelfverwezenlijking. Wat is het en hoe voelt het voor mij? Vind ik dit leuk? Opvoeders vinden het ronduit lastig. Lastig dat het kind ook ‘deze viezigheid’ wilt ontdekken. Ja, want wij ‘moeten’ het weer schoonmaken. Ten eerste vind ik dat we dankbaar mogen zijn dat we überhaupt de kans hebben gekregen dat we aan het poetsen worden gezet. Een kind, een nieuw leven, is een wonder. Zien vanuit het wereldbeeld van het kind is verfrissend en verrassend. Door in dit wereldbeeld te stappen, zijn we weer in staat om ons te verwonderen over wat voor ons alweer ‘normaal’ was geworden.
Met kleren aan in bad stappen, herinnert ons eerder aan afzwemmen voor zwemdiploma B, in plaats van dat we het ooit zelf wilde uitproberen. Onze dochter van twee kwam met dit idee. De eerste keer was ik zo verbaasd dat ik er niet op inging en het inderdaad maar een lastig idee vond. Tijdens de eerstvolgende bad-sessie mocht ze het uitproberen. Met al haar schone kleren in bad. Tot twee keer toe ging ze zitten, omdat wij (papa en mama) het zo leuk vonden, maar uiteindelijk bleef ze liever staan en vroeg of haar kleren uit mochten. Bijzonder!
4. Snapt hij dit?
Hoe kan het toch dat opvoeders kunnen geloven dat kinderen dom zijn. Dat ze niks snappen. Kinderen begrijpen alles, mits je als ouder het geduld hebt en de tijd neemt om het uit te leggen. Ouders brengen hun eigen stress en angsten over op hun kinderen. Het effect van mijn angst werd mij duidelijk toen, wederom mijn dochter van twee, in haar hoofd had gehaald om de treden van een glijbaan te beklimmen. Deze glijbaan was bestemd voor oudere kinderen.
De treden stonden namelijk iets verder van elkaar verwijderd. Op drie meter afstand zag ik haar de treden beklimmen. Zelfverzekerd en bewust en helemaal overtuigd van haar kunnen. Mijn angst nam de overhand en ik liep naar haar toe. Vanaf het moment dat ik naar haar toeliep, kroop ze naar beneden. Ik was mij bewust van mijn angst en zei: ‘Ga maar, je kan het. Ik weet dat je het kan. Klim maar.’ Helaas was het leed al geschied. Ze had besloten terug te gaan. Ze schudde met haar hoofd en haar lichaam sprak twijfel uit.
Kinderen voelen negatieve emoties vlijmscherp aan. Dus je vindt me dom, dan laat ik wel eens even zien hoe dom ik ben en dat ik het helemaal niet leuk vind dat jij dat vindt! Ze gaan dwars liggen en dan worden ze gelabeld met ‘ongehoorzaam’, ‘domoor’ of ‘lastige eter’. Of ze durven niks meer. Ze trekken zich terug en worden bang. Bang om te exploreren. Nieuwsgierig zijn en erop uit gaan. Dit is wat een kind een kind maakt. Met onze angsten en stress infiltreren we hun kind-zijn. We pakken af wat hen is gegeven. Een gift. Het geschenk om te ontdekken wie ze zijn en wat ze kunnen.
5. Wensen en verwachtingen
Opvoeders willen op zijn minst dat hun kind zich netjes gedraagt. Dat ze beleefd zijn. Dat ze weten wanneer ze ‘dank je wel’ en ‘alstublieft’ dienen te zeggen. Dat ze al kunnen schrijven en lezen, voordat ze naar school gaan. Dat ze slapen wanneer de andere kinderen gaan slapen. (kinderdagverblijf) En dat het beleefd is om iemand te groeten met een kus, hand of knuffel.
Het hebben van wensen en verwachtingen is heel vermoeiend. Vermoeiend voor de opvoeder, omdat je geneigd bent om te corrigeren wanneer het kind niet doet wat hij in jouw ogen dient te doen. Hiernaast is het vermoeiend voor het kind om aan te horen én vooral aan te voelen dat hij iets niet goed doet. Hiermee is het zaadje voor een eventueel minderwaardigheidscomplex geplant.
Het kind heeft ook een wens: het zich kunnen ontwikkelen in zijn eigen tempo. Als je werkelijk belang hecht aan voorgenoemde zaken als ‘iemand groeten’ wees dan zelf het voorbeeld. Laat zien wat je terug wilt zien. Het kind bepaalt wanneer hij het gedrag gaat vertonen. Misschien niet nu, maar op een later moment, wanneer hij voelt dat het volledig uit zichzelf mag komen in plaats van dat het wordt geforceerd en verlangd.
6. Behoefte om te helpen
Een laatste aandachtspunt is de behoefte van de opvoeder om het kind te helpen. Wij willen hen overal bij helpen, terwijl de meeste kinderen ernaar snakken om het ‘trail and error’ proces zelf te ondergaan. Ze willen zien waarom iets niet werkt en waarom je het inderdaad anders moet doen. Bijvoorbeeld met het maken van een puzzel, handen wassen met zeep, de trap op- of afkruipen en zichzelf aankleden.
Het mooie is dat kinderen leven in een tijdloze wereld. De behoefte om het kind te helpen wordt namelijk groter wanneer de opvoeder stress ervaart door tijd-deadlines. Op de gekste momenten willen kinderen iets uitproberen. Haal dan diep adem, tel tot 3 en laat hem zijn ding even doen. Daarna gaat de jas makkelijker aan en zal het kind met jou mee bewegen. Geef hem het gevoel dat hij er mag zijn met zijn wensen.
Zodra het kind voelt dat hij er mag zijn, in zijn tempo mag ontwikkelen en dat zijn opvoeder vertrouwen in hem heeft, zal het kind je doen verbazen van wat hij zichzelf allemaal aan kan leren. Trek niet aan het gras, maar voed het van onderen en heb er vertrouwen in dat het groeit. Wat is nu de balans tussen helpen en niet helpen? Als je hem altijd maar blijft helpen, kan het zijn dat hij op zijn achtste nog zijn billen laat afvegen door de opvoeder of op zesjarige leeftijd alleen zijn mond open doet tijdens het eten, wachtend op de lepel met eten die zijn opvoeder hem aanreikt.
‘Niet helpen’ is weer het andere uiterste van het verhaal. Het kind steunt op jouw zorg en toewijding. Hij heeft hulp nodig, maar tegelijkertijd ook de ruimte om zich te ontwikkelen. Eventueel inzien dat jouw behoefte om te helpen hier en daar minder mag zijn, betekent niet dat je nooit meer hoeft te helpen. Voed het positieve gedrag door er juist wel te zijn wanneer het kind je nodig heeft. Als hij om hulp vraagt, ben jij er om het te geven.
Wanneer kinderen het gevoel krijgen dat ze iets niet goed doen en in het ergste geval; nooit goed doen, dan durven ze niet meer te vertrouwen op hun eigen kunnen. Wees kritisch naar jezelf als opvoeder en ga voor jezelf na op welke gebieden je jouw eigen gedrag kan omkeren. Door ander gedrag; open en positief gedrag richting het kind te vertonen, krijg je op den duur andere reacties terug. Reacties waar je hoogstwaarschijnlijk meer mee kan. Het contact tussen opvoeder en kind is liefdevoller waardoor het kind voor zichzelf kan opkomen, vragen kan stellen en aangeven waar hij behoefte aan heeft.
Het kind vormt namelijk een spiegel van je kwaliteiten én je belemmeringen. Het is nooit te laat om de opvoeding anders aan te pakken. Door jouw opvoedingsfouten te erkennen en toe te geven aan jezelf en aan het kind, komen opvoeder en kind weer nader tot elkaar. Hierdoor wordt het kind erkend in de gevoelens van frustratie en irritatie die hij had gevoeld en tot uiting had gebracht om iets te krijgen waarvan hij het moeilijk vond om het te verwoorden.
En zeg nou zelf, met je gezicht in het zand vallen waarna je gezicht volledig bedekt is met zandkorrels is een ware ontdekking. Of liggen in nat gras en met geen enkel woord mekkeren over hoe nat het wel niet was. Graaien in een bak met kralen om hierna een hand vol met kralen op de vloer te laten vallen. Dat is toch veel leuker dan het daadwerkelijk iets creëeren met de kralen! Laat het kind, kind zijn en wees dankbaar voor zijn lessen.
Ik ben benieuwd wat jij van deze aandachtspunten vindt!